Courtcase Ghana adoption Netherlands - Guardianship Youthcare

30 March 2011

LJN: BQ0828, Gerechtshof 's-Gravenhage , 200.074.407/01 Print uitspraak

Datum uitspraak: 30-03-2011

Datum publicatie: 15-04-2011

Rechtsgebied: Personen-en familierecht

Soort procedure: Hoger beroep

Inhoudsindicatie: Voorlopige voogdij in het kader van een, naar aan te nemen valt, illegale adoptie.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE

Familiesector

Uitspraak : 30 maart 2011

Zaaknummer : 200.074.407/01

Rekestnr. rechtbank : FA RK 10-4590

1. [appellant 1],

hierna te noemen: de man,

2. [appellant 2],

hierna te noemen: de vrouw,

beiden wonende te [woonplaats],

verzoekers in hoger beroep,

advocaat mr. V. Kidjan te Amsterdam,

tegen

de raad voor de kinderbescherming,

regio Rotterdam-Rijnmond,

locatie Rotterdam,

hierna te noemen: de raad.

Als belanghebbende is aangemerkt:

de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,

gevestigd te ’s-Gravenhage,

kantoorhoudende te ’s-Gravenhage, locatie Den Haag Zuid/Rijswijk,

hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man en de vrouw zijn op 28 september 2010 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 29 juni 2010 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.

De raad heeft op 18 november 2010 een verweerschrift ingediend.

Jeugdzorg heeft op 18 november 2010 een verweerschrift ingediend.

Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:

- van de zijde van de man en de vrouw een brief van 1 december 2010 met bijlagen, een brief van 16 februari 2011 met bijlagen, een brief van 18 februari 2011 met bijlagen en een brief van 21 februari met bijlagen.

- van de zijde van de raad een brief van 22 februari 2011 met als bijlage een pleitnotitie van 28 januari 2011.

- van de zijde van Jeugdzorg een brief van 22 februari 2011 met als bijlage een verweerschrift van Jeugdzorg van 6 december 2010.

De zaak is op 23 februari 2011 mondeling behandeld.

Ter zitting waren aanwezig:

- de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaat en M. van Baarle, tolk;

- merouw L.A. van Bergeijk en mevrouw S. van Wijk namens de raad;

- mevrouw L. Goei en mevrouw L. Voetman namens Jeugdzorg.

De advocaat van de man en de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.

Bij die beschikking is Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, belast met de voorlopige voogdij over de minderjarige [de minderjarige], geboren [in 2004] te [geboorteplaats], Ghana, hierna te noemen: de minderjarige. De termijn als bedoeld in artikel 1:241, vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek, is bepaald op 12 weken na de datum van de bestreden beschikking. Voorts is vastgesteld dat alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarige aan Jeugdzorg worden toegekend, met dien verstande dat Jeugdzorg niet bevoegd is tot uithuisplaatsing van de minderjarige, behoudens een door de kinderrechter daartoe verleende machtiging. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij beslissing van de kinderechter in de rechtbank ’s-Gravenhage, vastgelegd in het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 11 januari 2011, de behandeling van de bodemzaak is aangehouden in afwachting van de uitspraak in onderhavig hoger beroep.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de voorlopige voogdij van Jeugdzorg over de minderjarige.

2. De man en de vrouw verzoeken het hof zich uit te laten over de door hen geformuleerde grieven en vervolgens de bestreden beschikking te vernietigen.

3. De raad bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep af te wijzen.

4. Jeugdzorg bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.

5. De zes grieven komen er op neer dat de rechtbank ten onrechte een voorlopige voogdijmaatregel over de minderjarige heeft uitgesproken op de voet van artikel 10, eerste lid van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie (verder te noemen: Wobka).

6. Volgens de raad en Jeugdzorg is de voorlopige voogdijmaatregel terecht uitgesproken.

7. Het hof overweegt als volgt. Ghana is geen verdragsland bij het Haags Adoptieverdrag 1993. Voor erkenning van een buitenlandse adoptiebeschikking van een niet-verdragsland dient dan ook te worden gekeken naar de Wet Conflictenrecht adoptie. Het is niet aan het hof om in deze zaak, waarin het enkel gaat om de voorlopige voogdij, te beoordelen of aan de Ghanese beslissing al dan niet erkenning behoort te worden onthouden ingevolge artikel 6 lid 2 onder a en c van laatstgenoemde wet. Daar komt bij dat de man en de vrouw naar eigen zeggen de adoptiekwestie (niet aan de Nederlandse maar) aan de Duitse rechter hebben voorgelegd.

8. Het hof gaat uit van de situatie op dit moment. Die is als volgt. De man en de vrouw hebben ter zitting aangevoerd dat zij zich indertijd uitvoerig in de adoptiemogelijkheden hebben verdiept en zich hebben gerealiseerd dat zij, gezien hun leeftijd, daarvoor in Nederland niet meer in aanmerking zouden komen. Vervolgens hebben zij willens en wetens het door hen beschreven traject in Ghana ingezet, dat ertoe heeft geleid dat de minderjarige thans bij hen in Nederland verblijft. Ze zijn zich er van bewust dat die situatie illegaal is. Dat blijkt ook al daaruit dat zij tot op heden in het midden hebben gelaten hoe de minderjarige van Ghana naar Nederland is gereisd. Op dit moment is niet duidelijk of er sprake zal (kunnen) zijn van erkenning van de beweerdelijke Ghanese adoptie. Naar het oordeel van het hof laat een en ander geen andere conclusie toe dat er op dit moment van moet worden uitgegaan, althans ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de minderjarige op termijn terug moet naar Ghana.

9. Het is met name genoemde onzekerheid voor de minderjarige, welke onzekerheid door de man en de vrouw zelf in het leven is geroepen en ook in stand wordt gelaten - het bevreemdt het hof in dit verband dat er in de in Duitsland lopende adoptieprocedure nog geen enkele beslissing zou zijn - die meebrengt dat er alle aanleiding bestaat om in ieder geval een voorlopige voogdij uit te spreken. Het belang van de minderjarige verzet zich daar niet tegen. Sterker nog, het belang van de minderjarige pleit naar het oordeel van het hof in dit geval ten zeerste voor deze maatregel. In het kader van de thans ontstane situatie is de minderjarige er immers bij gebaat dat anderen dan de man en de vrouw - in dit geval Jeugdzorg - waken over zijn belangen, waaronder begrepen het belang van de minderjarige bij eventuele terugkeer naar Ghana, indien aan de orde. Het hof kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de man en de vrouw deze laatste mogelijkheid volledig uit het oog hebben verloren. Zo hebben zij ter zitting als een van hun bezwaren tegen de voorlopige voogdij genoemd, dat deze hen belet om zonder toestemming van de voogd naar het buitenland te kunnen verhuizen c.q. gaan. Het is in dit stadium echter in het belang van de minderjarige dat alle middelen worden ingezet om te voorkomen dat de minderjarige door de man en de vrouw wordt onttrokken aan een eventuele terugkeer naar Ghana, waaronder begrepen een (mogelijke) onttrekking naar een ander land dan Nederland.

10. Het hof betrekt daarbij dat de voorlopige voogdij een ordemaatregel is. Zij is bedoeld om te waken over de belangen van het kind. Naast voornoemd belang met betrekking tot een mogelijke terugkeer is dat ook het belang van het kind bij duidelijkheid omtrent zijn status. Ook de verkrijging van die duidelijkheid kan naar het oordeel van het hof niet aan de man en de vrouw worden overgelaten, nu zij blijkens het vorenstaande te dien aanzien niet neutraal zijn.

11. De conclusie van het hof is derhalve dat de raad een beroep kan doen op het bepaalde in artikel 10 lid 1 Wobka. Voor zover de grieven - met name grief 1 - anders betogen falen zij.

12. Het hof merkt naar aanleiding van grief 2 nog op dat naar zijn oordeel in dit stadium van de procedure, waarbij het enkel gaat om een maatregel van voorlopige voogdij - hetgeen niet meer is dan een ordemaatregel - over een minderjarige uit Ghana, die op dit moment onmiskenbaar illegaal in Nederland verblijft, EU-rechtelijke regels als in grief 2 betoogd niet aan de orde zijn. Daarmee faalt de grief. Het gestelde in grief 5 - wat daar overigens ook van zij - maakt dit oordeel niet anders, nu de minderjarige op dit moment geen adoptief kind en geen pleegkind is. Voor zover in grief 6 wordt verwezen naar de Ghanese adoptiebeslissing merkt het hof op dat de status daarvan (en van de gestelde adoptie) onduidelijk is, zodat op dit moment niet gezegd kan worden dat de man en de vrouw op basis daarvan een vorm van gezag hebben als gesteld.

13. De grieven 3 en 4 behoeven naar het oordeel van het hof geen behandeling. Zij zien er aan voorbij dat in het kader van voorlopige voogdij op de voet van artikel 10 lid 1 Wobka erkenning van de adoptie niet aan de orde is. In grief 6 wordt miskend dat de voorlopige voogdij berust op artikel 10 lid 1 Wobka en niet op artikel 1:241 Burgerlijk wetboek. Reeds daarom faalt de grief.

14. De conclusie is dat de grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Kamminga en van Wijk, bijgestaan door mr. Verburg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 maart 2011.