Courtcase Ghana adoption Netherlands - Guardianship Youthcare
LJN: BN1331, Rechtbank 's-Gravenhage , 368424 / FA RK 10-4590 Print uitspraak
Datum uitspraak: 29-06-2010
Datum publicatie: 15-07-2010
Rechtsgebied: Personen-en familierecht
Soort procedure: Eerste aanleg - enkelvoudig
Inhoudsindicatie: Voorlopige voogdij. Het verzoek strekt er toe Bureau jeugdzorg te belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige, primair op grond van artikel 10 Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (Wobka), en subsidiair op grond van artikel 1:241 BW. Vaststaat is dat er geen beginseltoestemming, conform artikel 2 van de Wobka is verleend voor opneming van de minderjarige in Nederland. Krachtens artikel 10, eerste lid van de Wobka, kan indien is gehandeld in strijd met artikel 2 Wobka, de kinderrechter een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van de minderjarige. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn er geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die met zich brengen dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van de Raad.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Kinderrechter
Rekestnummer: FA RK 10-4590
Zaaknummer: 368424
Datum beschikking: 29 juni 2010
Voorlopige voogdij
Beschikking op het op 10 juni 2010 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Rotterdam-Rijnmond, locatie Rotterdam (verder: de Raad),
met betrekking tot de minderjarige:
[A], geboren op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats], Ghana;
adoptiekind van:
[naam man],
de aspirant-adoptiefvader,
en
[naam vrouw],
de aspirant-adoptiefmoeder,
beiden wonende te [postcode] [plaats A], [adres].
Procedure
De kinderrechter heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift van de aspirant-adoptiefouders, ingediend door hun advocaat,
mr. V. Kidjan te Amsterdam.
Op 22 juni 2010 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank met gesloten deuren behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- mevrouw E. Marbus en mevrouw Vermaas, namens de Raad;
- mevrouw N. Boutaien, namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden;
- de aspirant-adoptiefouders, bijgestaan door hun advocaat.
De advocaat van de aspirant-adoptiefouders en de Raad hebben zich ter terechtzitting bediend van pleitnotities, die aan de kinderrechter zijn overgelegd.
Verzoek en verweer
Het verzoek strekt er toe de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden (verder: Bureau Jeugdzorg) te belasten met de voorlopige voogdij over voornoemde minderjarige met vaststelling van alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen, primair op grond van artikel 10 Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie (Wobka) vanwege overtreding van artikel 2 van voornoemde wet, en subsidiair op grond van artikel 1:241 van het Burgerlijke Wetboek (BW) vanwege openstaand gezag.
De Raad heeft verzocht de termijn te bepalen op 12 weken.
De aspirant-adoptiefouders hebben verweer gevoerd, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
- De aspirant-adoptiefouders bezitten de Duitse nationaliteit.
- De minderjarige bezit de Ghanese nationaliteit.
- De adoptie van de minderjarige werd ten gunste van de aspirant-adoptiefouders op
22 januari 2010 uitgesproken door de High Court of Justice te Accra, Ghana.
Beoordeling
De Raad heeft in aanvulling op de pleitnotities desgevraagd medegedeeld dat er voorshands geen aanknopingspunten zijn dat de aspirant-adoptiefouders niet goed voor de minderjarige zorgen. Voorlopige voogdij acht de Raad onder meer nodig om een burgerservicenummer voor de minderjarige te verkrijgen en met het oog op bijvoorbeeld een ziektekostenverzekering.
Mr. Kidjan heeft in aanvulling op haar pleitnotities verklaard dat zij niet over stukken beschikt met betrekking tot de erkenningsprocedure in Duitsland. Dit gelet op de korte termijn waarop de mondelinge behandeling van deze zaak is geagendeerd. Verder heeft zij verklaard dat naar Duits recht voor adoptie van buitenlandse kinderen geen leeftijdsgrens geldt en er volgens haar geen juridische belemmeringen zijn voor erkenning van de Ghanese adoptieuitspraak in Duitsland.
De aspirant-adoptiefmoeder heeft verklaard dat zij op 25 maart 2010 met de minderjarige naar Nederland is gevlogen. Zij heeft verder aandacht gevraagd voor het feit dat het heel goed met de minderjarige gaat en dat niemand dit van belang lijkt te vinden. Ook de aspirant-adoptiefvader heeft gewezen op de enorme ontwikkeling die de minderjarige heeft doorgemaakt sinds hij in hun gezin is opgenomen. Hij heeft tevens uiteengezet dat de aspirant-adoptiefouders zich in Ghana zowel bij de Nederlandse als bij de Duitse ambassade hebben laten informeren over de procedure, de IND wilde geen uitreisvisum geven en ook de Duitse ambassade deed moeilijk. Volgens de vader is veel tegenstrijdige informatie gegeven, ook wat betreft de wachttijd die zou moeten worden aangehouden alvorens de minderjarige zou kunnen uitreizen. De vader weet niet precies wanneer in Duitsland het verzoek tot erkenning van de Ghanese adoptieuitspraak is ingediend, volgens hem vorige week vrijdag. De procedure in Duitsland neemt ongeveer drie tot zes maanden in beslag. De aspirant-adoptiefvader heeft benadrukt niet voornemens te zijn de komende maanden uit Nederland te vertrekken, hoewel een verhuizing uit Nederland op termijn alleszins denkbaar is. De aspirant-adoptiefvader heeft ten slotte verklaard dat zij als ouders het moeilijk kunnen bevatten dat de Raad het nodig vindt dat Bureau Jeugdzorg met de voorlopige voogdij wordt belast.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht te beslissen op het voorliggende verzoek.
Anders dan de aspirant-adoptiefouders hebben betoogd, is de kinderrechter van oordeel dat de Raad in dezen een gerechtvaardigd beroep kan doen op het bepaalde in artikel 2 van de
Wobka. Vaststaat dat de aspirant-adoptiefouders zich in Nederland hebben gevestigd en dat zij de minderjarige in hun gezin hebben opgenomen ter adoptie. Niet ter zake doet naar het oordeel van de kinderrechter dat de aspirant-adoptiefouders in Duitsland een procedure hebben ingeleid tot erkenning van de Ghanese adoptieuitspraak d.d. 22 januari 2010, reeds nu niet gebleken is dat de betreffende procedure is ingeleid vóórdat het onderhavige verzoek door de Raad is ingediend. Van een miskenning van het bepaalde in de artikelen 12, eerste alinea, en 18, lid 1 EG-Verdrag is naar het oordeel van de kinderrechter in dit licht geen sprake. Gelet op het vorenstaande en gezien de verwachte duur van de procedure in Duitsland ziet de kinderrechter ook geen aanleiding voor aanhouding van de behandeling van het onderhavige verzoek.
Vaststaat dat er geen beginseltoestemming, conform artikel 2 van de Wobka, is verleend tot opneming van de minderjarige in Nederland. Krachtens artikel 10, eerste lid van de Wobka, kan indien is gehandeld in strijd met artikel 2 Wobka, de kinderrechter een stichting als bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg belasten met de voorlopige voogdij over de minderjarige, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van de minderjarige. Naar het oordeel van de kinderrechter zijn er geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken die met zich brengen dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen toewijzing van het verzoek van de Raad. De door de aspirant-adoptiefouders in het verweerschrift en ter terechtzitting onweersproken gestelde omstandigheden dat de minderjarige zich in het gezin goed ontwikkelt en dat de aspirant-adoptiefouders ervaren opvoeders zijn, acht de kinderrechter daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende. De kinderrechter neemt in aanmerking dat de verblijfsstatus van de minderjarige onduidelijk is, nu vaststaat dat de IND geen uitreisvisum heeft verstrekt en de aspirant-adoptiefouders, hoewel zij zich blijkens het verhandelde ter terechtzitting voor vertrek uit Ghana met de minderjarige niet alleen door de Nederlandse, maar kennelijk ook door de Duitse ambassade hebben laten informeren, zonder de vereiste papieren met de minderjarige naar Nederland zijn gereisd. De rechtbank zal Bureau Jeugdzorg dan ook belasten met de voorlopige voogdij. De kinderrechter merkt ten overvloede nog op dat de verzochte maatregel een voorlopig karakter heeft die los staat van de vraag wie, mede naar aanleiding van de uitkomsten van het te verrichten Raadsonderzoek, met de voogdij dient te worden belast.
Nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken die thans de conclusie rechtvaardigen dat uithuisplaatsing van de minderjarige noodzakelijk is, zal de kinderrechter de bevoegdheden van Bureau Jeugdzorg ten aanzien van de persoon en het vermogen van de minderjarige vaststellen zoals in het dictum verwoord.
De kinderrechter zal derhalve beslissen als na te melden.
Beslissing
De kinderrechter:
belast de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, onder f, van de Wet op de jeugdzorg, met de voorlopige voogdij over de voornoemde minderjarige;
bepaalt de termijn als bedoeld in artikel 1:241, vijfde lid 5, van het Burgerlijk Wetboek op 12 weken na heden;
stelt vast dat alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van voornoemde minderjarige aan Bureau Jeugdzorg worden toegekend, met dien verstande dat Bureau Jeugdzorg niet bevoegd is tot uithuisplaatsing van de minderjarige, behoudens een door de kinderrechter daartoe verleende machtiging;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 juni 2010, in tegenwoordigheid van
A.U. Hatuina als griffier.
Van deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof te
's-Gravenhage.