Cooperating Licensees Adoption for the purpose of the General Consultation
1
INFORMATIE DOSSIER
Samenwerkende Vergunninghouders Adoptie ten behoeve van het Algemeen Overleg
Februari 2021
2
Vooraf
In dit informatiedossier wordt ingegaan op de procedures en wet- en regelgeving rondom
interlandelijke adoptie en behandelt de belangrijkste thema’s uit de actuele adoptiepraktijk.
Indien er behoefte is aan toelichting of extra uitleg kunt u contact opnemen met de voorzitter van de
Samenwerkende Vergunninghouders Sanne Buursink-de Graaf, via info@anewway.nl
Inhoudsopgave
1. Over de vergunninghouders 3
2. Lijst van afkortingen 5
3. Hoe werkt het internationale adoptieproces? 6
4. Welke partijen zijn aan Nederlandse zijde betrokken bij het adoptieproces en wie houden er
toezicht? 7
5. Met welke landen werkt Nederland samen, hoe wordt bepaald met welke landen Nederland
samenwerkt en hoe werkt de samenwerking? 9
6. Aan welke internationale en nationale wet- en regelgeving voldoet elke adoptieprocedure 10
7. Subsidiariteitsbeginsel en belang van het kind in interlandelijke adoptie versus adoptie als laatste
redmiddel 12
8. Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) 13
9. Pleegzorg en adoptie 14
10. Aanloop en duur adoptietraject 16
11. Verschil tussen adoptie en illegale opneming 18
12. Misstanden in adoptieprocedures 19
13. Kosten adoptieprocedure 20
14. Vier vergunninghouders 22
15. Special needs kinderen 23
16. Leeftijd adoptiekinderen 24
17. Achtergrond en afstammingsgegevens 25
18. Bijlage: Artikelen subsidiariteit Guide to Good Practice 27
19. Bijlage: Artikelen Childs right to information uit de Guide to Good Practice 29
3
1. Over de Vergunninghouders
Vergunninghouders zijn private organisaties die op basis van een vergunning, die zij aanvragen bij het
Ministerie van Justitie en Veiligheid, toestemming hebben verkregen om interlandelijke
adoptieprocedures in specifieke landen te begeleiden, uit te voeren en te controleren.
Op dit moment zijn er 4 Nederlandse vergunninghouders. Stichting Kind en Toekomst heeft in 2020
haar vergunning niet verlengd. De adoptieprogramma’s (landen) waarin behoefte was aan een
internationaal programma zijn overgenomen door Adoptiestichting A New Way.
De werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de kaders van de internationale en nationale wet - en
regelgeving waarbij het Haags Adoptie Verdrag leidend is. Bij de Vergunningverlening zijn de
Inspectie Jeugdzorg en het Ministerie betrokken.
Elke afzonderlijke adoptieprocedure wordt gecontroleerd door de Centrale Autoriteit van het
Ministerie alvorens er toestemming wordt gegeven voor de plaatsing en aspirant adoptiefouders
(hierna: AAO’s) toestemming krijgen om uit te reizen of de afhandeling van de procedure af te
wachten om vervolgens uit te reizen.
Vergunninghouders hebben als doel het zoeken van nieuwe gezinnen voor kinderen waar de
biologische familie niet voor kan, wil of mag zorgen. De werkzaamheden van de vergunninghouders
voor deze kinderen worden betaald door AAO’s (en in sommige gevallen gecombineerd met
donaties). Er gaat geen overheidsgeld naar de Vergunninghouders.
Wel voert de overheid taken uit of laat deze uitvoeren die gericht zijn op de controle op AAO’s en het
toezicht op de vergunninghouders, contacten naar diverse landen en de individuele
adoptieprocedures.
Vergunninghouders vinden, in navolging van het Haags Adoptie Verdrag, dat interlandelijke adoptie
als individuele maatregel voor kinderen beschikbaar moet zijn en blijven. Daarnaast zijn zij tevens
van mening dat het in het belang van kinderen in het algemeen is dat overheden vanuit dat
uitgangspunt een positief adoptie beleid voeren.
Of adoptie in het belang van een individueel kind is, is een afweging die op case by case basis plaats
moet vinden.
Over dit informatiedossier
Het informatiedossier is gebaseerd op veel gehoorde vragen over adoptie in het algemeen en geeft
per thema kort en bondig aan hoe en waarom zaken in de huidige praktijk zijn geregeld.
Veranderingen in de adoptieprocedure door de jaren heen
De wet- en regelgeving en de wijze waarop procedures worden uitgevoerd is de afgelopen 20 jaar
aan grote verandering onderhevig geweest. Belangrijk om te melden is dat er ook hier sprake is van
voortschrijdend inzicht. Vanzelfsprekend geldt ook voor adopties dat processen en procedures met
de tijd mee gaan en dat het niet meer zo gaat als vroeger.
Bij de beoordeling van de interlandelijke adoptiepraktijk is het vanzelfsprekend van belang te kijken
naar hoe procedures vroeger verliepen, maar daarbij hoort de context van de tijd waarin destijds de
adoptie heeft plaatsgevonden.
Ervaringen en inzichten uit het verleden zijn een zeer belangrijke leidraad en voedingsbron om
huidige procedures te beoordelen.
Met de ervaringen van het verleden, kan worden gekeken of doorgevoerde veranderingen ook effect
hebben op de kwaliteit van de procedures en hoe bijvoorbeeld geadopteerden dat ervaren. Dat
betekent dus ook dat er goed geluisterd moet worden naar de persoonlijke ervaringen van
adoptiekinderen, biologische ouders en adoptieouders.
4
Er moet echter voor gewaakt worden dat individuele ervaringen uit het verleden of (geïsoleerde)
incidenten in specifieke landen de basis vormen van de beeldvorming over het adoptieproces anno
nu in zijn algemeenheid.
Meer weten over interlandelijke adoptie?
Indien u meer algemene achtergronden wenst te lezen dan adviseren wij u het boek Wegwijs in
Adoptie, een praktische handleiding (Macky Hupkes) te lezen en de websites van de
vergunninghouders en de Stichting Adoptie Voorzieningen (www.adoptie.nl) te bekijken.
5
2. Afkortingenlijst
AAO’s: aspirant adoptiefouders
CA: Centrale Autoriteit
HAV: Haags Adoptie Verdrag 1993
IVRK: International Verdrag inzake de Rechten van het Kind 1989
Ministerie: Ministerie van Justitie en Veiligheid
ROBKA: Richtlijnen Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie 2000
RSJ: Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
RvdK: Raad voor de Kinderbescherming
SAV: Stichting Adoptievoorzieningen
WOBKA: Wet Opneming Buitenlandse Kinderen ter Adoptie 1988
BKA: het nummer dat AAO’s verkrijgen als zij een aanvraag doen voor toestemming voor de opname
van een buitenlands kind
BT: de Beginsel Toestemming, de toestemming die AAO’s krijgen als zij een positief advies van het
Ministerie krijgen
6
3. Hoe werkt het interlandelijke adoptieproces?
Het interlandelijke adoptieproces is een zorgvuldig ingericht en uitgevoerd proces waarbij feitelijk twee
processen samenkomen. Enerzijds is er een kind waarvoor de biologische ouders niet (meer) kunnen, willen
en/of mogen zorgen. Anderzijds zijn er aspirant adoptiefouders (hierna: AAO’s) die ervoor kiezen om op nietbiologische wijze invulling te geven aan (verdere) gezinsvorming en die daarmee tegelijkertijd een kind een
nieuwe toekomst willen bieden. Dit kunnen stellen zijn, maar ook alleenstaande AAO’s. Hiervoor is een
beginseltoestemming noodzakelijk. Bij alle afwegingen staat het belang van het kind centraal.
Matchingsproces
Om in aanmerking te komen voor een adoptie, moeten kinderen in het land van herkomst als zodanig
aangemerkt worden. Het mag duidelijk zijn dat er wereldwijd miljoenen kinderen zonder de veiligheid van
een gezin of extended family (dreigen te) moeten opgroeien.
Wereldwijd wordt er de voorkeur aangegeven dat kinderen moeten kunnen opgroeien bij hun biologische
familie. Wanneer dit niet wenselijk of mogelijk is, komen er alternatieven in beeld.
Het heeft de voorkeur dat kinderen in een gezin (waarmee een juridische basis voor het leven is) in het land
van herkomst worden opgenomen.
Als dit niet wenselijk of mogelijk is, moet interlandelijke adoptie een optie kunnen zijn.
Uit onderzoek blijkt dat opgroeien in (vaak wisselende) pleegzorgsituaties of in een instelling zeer schadelijk
is voor de ontwikkeling van kinderen. Op de website van www.kbtermeulen.nl is een verzameling aan
onderzoeken te vinden die over dit thema gaat. Voor de kinderen die in aanmerking komen voor een nieuw
gezin wordt een kinddossier opgesteld. Op basis van de sociale, medische- en ontwikkelsinggegevens wordt
gekeken of er AAO’s beschikbaar en bereid zijn die dit specifieke kind kunnen bieden wat het nodig heeft. Er
wordt gezocht naar ouders voor kinderen en niet naar kinderen voor ouders. Dat proces heet matching.
Beoordelingsproces
Om een kind te mogen adopteren, worden AAO’s aan een streng selectie en beoordelingsproces
onderworpen. Hieronder staat het proces aan Nederlandse zijde in grote lijnen beschreven:
Stap 1: het aanvragen van een BKA nummer
Stap 2: de AAO’s worden opgeroepen voor de verplichte voorlichtingscursus
Stap 3: na het volgen van de adoptiecursus volgt het gezinsonderzoek door de Raad voor de
Kinderbescherming (hierna: RvdK)
Stap 4: de RvdK brengt advies uit aan de Centrale Autoriteit (hierna: CA) aangaande geschiktheid en geeft aan
waar AAO’s voor open staan in termen van special needs en waar ze de draagkracht voor hebben
Stap 5: de CA besluit over geschiktheid; indien akkoord ontvangen AAO’s een beginseltoestemming
Stap 6: het gezinsrapport wordt opgestuurd naar de vergunninghouder naar keuze en deze start de intake
procedure en beoordeelt of mensen geschikt zijn voor een plaatsing uit een bepaald land. Indien akkoord
worden de mensen opgenomen in het bemiddelingsproces waarbij de AAO’s beschikbaar zijn voor een
matching.
Plaatsingsvoorstel door Vergunninghouder en toestemming CA
Als het dossier van het kind gematcht is aan het dossier van beschikbare AAO’s, maakt de Nederlandse
vergunninghouder een matchingsadvies voor de CA. De CA beoordeelt elk individueel matchingsadvies en
kijkt of het voldoet aan de internationale en nationale wet-en regelgeving en of de matching ook klopt; dus
of de voorgestelde ouders inderdaad geschikt zijn voor dit specifieke kind.
Pas als de CA akkoord is, kunnen de volgende stappen in het proces gezet worden en reizen de beoogde
adoptieouders af om de procedure in het thuisland van het kind te doorlopen en verenigd te worden met het
adoptiekind. In het land van herkomst worden de adoptiekinderen voorbereid op de transitie naar het
nieuwe gezin en wordt ook weer gecontroleerd en of alle zaken verlopen zijn volgens de nationale en
internationale wet-en regelgeving.
7
4. Welke partijen zijn aan Nederlandse zijde
betrokken bij het interlandelijke adoptieproces
en wie houden er toezicht?
In zowel zendende landen als ontvangende landen is het interlandelijke adoptieproces een zeer zorgvuldig
proces omgeven door interlandelijke en nationale wet - en regelgeving.
Aan Nederlandse zijde kennen we sinds jaar en dag een ketensamenwerking waarbij door de scheiding van
rollen en taken de zorgvuldigheid mede wordt gewaarborgd met checks and balances.
Hoe zaken in zendende landen georganiseerd zijn, verschilt per land. Alle adopties NAAR Nederland vallen
onder het Haags Adoptie Verdrag of worden alszodanig uitgevoerd (indien het land waar mee wordt
samengewerkt geen verdragsland is)
De Nederlandse ketensamenwerking kent de volgende partijen:
- Stichting Adoptievoorzieningen
- Raad voor de Kinderbescherming
- Vergunninghouders (sinds 2020 nog 4 vergunninghouders actief)
- Centrale Autoriteit
De Stichting Adoptievoorzieningen voorziet in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in
informatie over adoptie en geeft verplichte voorlichting over adoptie aan mensen die voor het eerst een kind
willen adopteren, zodat Aspirant Adoptief Ouders een realistisch beeld hebben van hoe adoptie eruit ziet en
de extra pedagogische vaardigheden en sensitiviteit hebben die nodig zijn om adoptiekinderen op te voeden.
Tevens heeft de Stichting Adoptievoorzieningen mogelijkheden om nazorg te bieden aan adoptief ouders
en/of adoptief-kinderen op hun verzoek (deze nazorg-activiteiten worden overigens ook door andere partijen
uitgevoerd).
De Raad voor de Kinderbescherming verzorgt het gezinsonderzoek en doet indien nodig aanvullend
onderzoek. Het gezinsonderzoek is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geschiktheid van de aspirant
adoptiefouders t.a.v. de verzorging en opvoeding van één of meerdere buitenlands adoptiekinderen. In het
onderzoek wordt vastgesteld welke beschermende en welke risicofactoren voor een adoptiekind in het gezin
aanwezig zijn. De Raad beoordeelt hoe deze factoren zich tot elkaar verhouden en welke uiteindelijk de
doorslag geven om de Minister van en Veiligheid positief of negatief te adviseren over het verzoek om een
beginseltoestemming te verlenen.
De Centrale Autoriteit beslist op grond van internationale en nationale wet- en regelgeving onder meer over
verzoeken tot verkrijgen van beginseltoestemming tot opneming ter adoptie van een buitenlands kind van
aanvragers die een kind uit het buitenland ter adoptie willen opnemen, en op verzoeken tot verlenging van
de geldigheidsduur van die toestemming. Voorts toetst de Centrale autoriteit matchingsvoorstellen van de
vergunninghouders en beslist zij over approvals (toestemming tot plaatsing). De Centrale Autoriteit houdt
toezicht op de controle van buitenlandse contacten door vergunninghouders en houdt toezicht op de
vergunninghouders. Daarnaast onderhoudt de CA contacten met de CA’s in het buitenland en vinden er over
en weer werkbezoeken plaats om de kwaliteit en zorgvuldigheid van procedures te waarborgen. Zowel bij
verdragslanden als niet-verdragslanden.
De Vergunninghouders verrichten hun werk voor kinderen en zorgen er in samenwerkingen met het
buitenland voor dat het kind met de meest geschikte ouder(s) wordt gematcht. Hoe die samenwerking
precies vorm krijgt, verschilt per zendend land. In sommige landen zijn matchingsteams die zelf de te
plaatsen kinderen met beschikbare AAO’s matchen. In andere landen gaat dit in overleg tussen zendend land
en ontvangend land. De vergunninghouder verzamelt zoveel mogelijk informatie over het te plaatsen kind
en stelt aan de hand van alle medische, juridische en psychologische beschikbare documenten een
matchingsadvies op dat door de Nederlandse Centrale Autoriteit wordt beoordeeld. Daarnaast verzorgen zij
de begeleiding gedurende het reizen en na de plaatsing. Tenslotte dragen de vergunninghouders zorg voor
de opmaak en verzending van de zogenaamde voortgangsrapportages gedurende de in de landen van
herkomst voorgeschreven periode. Op deze wijze volgen de landen van herkomst het verloop van de
8
plaatsing in het adoptiegezin. Vergunninghouders onderhouden intensieve contacten met de
contactpersonen in het buitenland inzake wet- en regelgeving, de procedures en de matchingsvoorstellen.
9
5. Met welke landen werkt Nederland samen,
hoe wordt bepaald met welke landen samen
wordt gewerkt en hoe werkt de samenwerking?
Voor meer informatie zie de website van de Stichting Adoptie Voorzieningen (www.adoptie.nl) en de
websites van de individuele vergunninghouders.
Nederland had in 2020 actieve samenwerkingen met 23 landen waarvan 3 landen niet aangesloten zijn bij
het Haags adoptieverdrag (ter vergelijking in 2017 waren er in Nederland met bijna 40 landen een actieve
samenwerking waarvan 11 landen niet aangesloten waren bij het Haags adoptieverdrag). Adoptieprocedures
uit niet-verdragslanden worden conform de afspraak in het Kwaliteitskader uitgevoerd volgens de normen
van het Haags adoptieverdrag.
Samenwerkingen komen tot stand daar waar landen behoefte hebben aan gezinnen in het buitenland voor
kinderen waarvoor de biologische ouders niet kunnen, willen of mogen zorgen en wanneer er onvoldoende
opties in het land van herkomst zijn of dit niet de voorkeur heeft.
Indien dit aan de orde is, kan een vergunninghouder besluiten over te gaan tot contactontwikkeling binnen
de normen van de internationale en nationale wet- en regelgeving. Dit moet gemeld worden bij de overige
vergunninghouders en de Centrale Autoriteit (hierna: CA).
De CA houdt een overzicht bij waarin helder is welke vergunninghouders met welk land actief samenwerken
en in welke landen de mogelijkheden wordt onderzocht om kinderen uit het betreffende land binnen de
internationale en nationale wet - en regelgeving te helpen aan nieuwe gezinnen.
Samenwerking, vertrouwen, controle en toezicht
Op basis van het vertrouwensprincipe conform het Haags Verdrag accepteert het ontvangende land
(Nederland) de werkwijze van de verdragspartner en vice versa. Omdat vertrouwen goed is, maar alleen
werkt als het ook bevestigd wordt, vinden er op diverse niveaus controles plaats.
In algemene zin gaat het dan om controles op de handelingswijzen in landen en bij individuele contacten in
landen (door zowel Vergunninghouders als Centrale Autoriteit). Specifiek gebeurt dat in elke afzonderlijke
adoptieprocedure.
De vergunninghouder heeft de inspanningsverplichting om de betrouwbaarheid van buitenlandse
partnerorganisatie zo goed mogelijk te controleren, voorafgaand aan het tot stand komen van een
samenwerking, maar ook gedurende de samenwerking.
Deze controle wordt uitgeoefend door het buitenlandse contact te bezoeken of het buitenlandse contact
bezoekt Nederland. In het kwaliteitskader vergunninghouders zijn hierover richtlijnen vastgelegd.
De CA houdt toezicht op de buitenlandse contacten en de landen waarmee wordt samengewerkt. Indien er
twijfels zijn, kan er altijd nader onderzoek worden gedaan. En daarnaast controleert de CA elke afzonderlijke
individuele adoptieprocedure voor er toestemming voor opname door Nederland wordt gegeven. Elk
zendend land controleert vervolgens of het kind ook daadwerkelijk in het juiste gezin is gekomen. Dit gebeurt
ook nog middels post-placement rapportages of update rapportages.
Het opschorten of het sluiten van landen gebeurt incidenteel. Initiatieven hiertoe worden genomen door de
vergunninghouder of door de Nederlandse CA. Ook vanuit zendende landen kan worden besloten om
outgoing adopties in zijn algemeen of vanuit specifieke samenwerkingspartners (tijdelijk) op te schorten.
Reden voor opschorting kan zijn dat zaken nader moeten worden onderzocht, dat het uitreizen naar deze
landen specifieke veiligheidsrisico’s voor adoptiegezinnen met zich meebrengt dat landen of specifieke
contacten binnen landen procedures moeten laten onderzoeken of aanpassen of bijvoorbeeld tot een land
het Haags Adoptieverdrag heeft geïmplementeerd in hun eigen wetgeving. Ook worden samenwerkingen
beëindigd, omdat bijvoorbeeld het zendende land interlandelijke adoptie niet nodig acht, of omdat er naar
verwachting geen beschikbare ouders zijn voor de kinddossiers die vrijkomen of omdat er onvoldoende zicht
is op de procedures.
10
6. Aan welke internationale en nationale weten regelgeving voldoet elke adoptieprocedure?
Interlandelijke adopties vallen onder:
- Het Haags Adoptie Verdrag (HAV) en het daarbij horende handboek The Guide To Good Practice
Nationaal werkt Nederland daarnaast vanuit:
- De Wet Opneming Buitenlands Kinderen Ter Adoptie (WOBKA) en de uitvoeringsregels (ROBKA)
- Het Kwaliteitskader vergunninghouders een nadere uitwerking van regelgeving waaraan procedures
moeten voldoen
En vergunninghouders moeten verder aan de ISO 9001 procedures voldoen
Haags Adopte Verdrag en Guide To Good Practice
Bij uitvoering van interlandelijke adoptie is het HAV van 1993 het wettelijk kader van waaruit gewerkt wordt
en waaraan alle bij het HAV aangesloten partners zich moeten houden. Aangesloten landen en dus ook
vergunninghouders Interlandelijke Adoptie zijn gebonden aan het volgen van het HAV en de ‘Guide To Good
Practice’, het handboek van het HAV.
Zoals uit de preambule van het HAV blijkt houdt het HAV rekening met de beginselen uit het Verdrag inzake
de rechten van het kind (IVRK) en de Verklaring van de Verenigde Naties inzake sociale en juridische
beginselen betreffende de bescherming en het welzijn van kinderen.
De belangrijkste bepaling uit het HAV is het beste belang van het kind. Het recht van een kind op een
permanente familie met een juridische band voor het leven is, naast emotioneel en fysiek welzijn de basis voor
het HAV. Met het in stand houden of tot stand brengen van deze permanente juridische basis heeft een kind
volgens de opstellers en ondertekenaars van het HAV de grootste kans dat zijn belangen het best gediend zijn.
Interlandelijke adoptie mag alleen plaatsvinden wanneer dit in het beste belang van het kind is.
Het beste belang van het kind wordt aan de hand van het subsidiariteitsbeginsel bepaald, want wanneer is
een permanent gezin in het beste belang van het kind? Artikel 4 van het HAV en de Guide to Good Practice
zijn daarvoor de leidraad.
Nationale wetgeving en regelgeving
WOBKA en ROBKA
Naast interlandelijke wetgeving moet een adoptieprocedure ook voldoen aan nationale wetgeving. Dat geldt
zowel voor nationale wetgeving in het land van herkomst als in de ontvangende staat. De adoptieprocedure
moet in Nederland ook voldoen aan de WOBKA en de ROBKA (uitvoeringsregels).
Er wordt momenteel gewerkt aan de actualisatie van de WOBKA en een normenkader. Ook hierbij moet het
belang van het kind centraal blijven staan.
Kwaliteitskader Vergunninghouders
Bij interlandelijke adoptie is een zorgvuldig en kwalitatief verantwoord adoptieproces vereist,
waarin de belangen van het kind voorop staan en worden gewaarborgd. Mede met het oog op de
omstandigheden waar adoptiekinderen uit komen, is met name een goede beoordeling van de
geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders van belang. Voor een kind dienen de best passende
ouders te worden gezocht en dient er sprake te zijn van een goede toetsing van de buitenlandse
11
partnerorganisaties. Daarom zijn er in het kwaliteitskader voor vergunninghouders extra kwaliteitseisen
opgenomen t.a.v. het matchingsproces en toezicht op buitenlandse partner organisaties.
ISO-certificatie en vergunningverlening
Naast deze kwaliteitseisen moeten alle vergunninghouders ISO-gecertificeerd zijn en in dat kader beschikken
zij over eigen kwaliteitshandboeken voor de specifieke adoptieprocedures, waarin met name de interne
procedures zijn beschreven. Vergunninghouders beschikken over een ISO 9001 certificaat; dit is een
intensieve screening op procedures en waarborging van kwaliteit van processen.
Inspectie Jeugdzorg
Tot slot is de Inspectie Jeugdzorg nauw betrokken bij de vergunningverlening en beoordeelt of
vergunninghouders aan de wet- en regelgeving voldoen. Tevens onderzoekt de Inspectie individuele
casussen.
Veranderingen in de adoptieprocedure door de jaren heen
De wet - en regelgeving en de wijze waarop procedures worden uitgevoerd is de afgelopen 15 jaar aan grote
verandering onderhevig geweest. Belangrijk om te melden, is dat er ook hier sprake is van voortschrijdend
inzicht. Vanzelfsprekend geldt ook voor adopties dat processen en procedures met de tijd mee gaan en dat
het niet meer zo gaat als vroeger.
Bij de beoordeling van de interlandelijke adoptiepraktijk is het vanzelfsprekend van belang te kijken naar hoe
procedures vroeger verliepen, maar daarbij hoort de context van de tijd waarin destijds de adoptie heeft
plaatsgevonden.
Ervaringen en inzichten uit het verleden zijn een zeer belangrijke leidraad en voedingsbron om huidige
procedures te beoordelen.
Met de ervaringen van het verleden kan worden gekeken of doorgevoerde veranderingen ook effect hebben
op de kwaliteit van de procedures en hoe bijvoorbeeld geadopteerden dat ervaren. Dat betekent dus ook dat
er goed geluisterd moet worden naar de persoonlijke ervaringen van adoptiekinderen, biologische ouders en
adoptieouders.
Er moet echter voor gewaakt worden dat individuele ervaringen uit het verleden of (geïsoleerde) incidenten
in specifieke landen de basis vormen van de beeldvorming over het adoptieproces anno nu in zijn
algemeenheid.
12
7. Subsidiariteitsbeginsel en het belang van het
kind versus adoptie als “laatste redmiddel”
Het recht van een kind op een permanente familie met een juridische band voor het leven is naast
emotioneel en fysiek welzijn de basis voor het Haags Adoptieverdrag (hierna: HAV). Het beste belang van het
kind wordt aan de hand van het subsidiariteitsbeginsel bepaald; wanneer is een permanent gezin in het beste
belang van het kind?
Een adoptie kan slechts plaatsvinden onder het HAV indien de bevoegde autoriteiten van de Staat van
Herkomst de mogelijkheden tot plaatsing van het kind naar behoren onderzocht hebben en hebben
vastgesteld dat een interlandelijke adoptie in het beste belang van het kind is (artikel 4 sub b HAV).
Dit betekent dat kinderen waar mogelijk en wenselijk opgevoed moeten worden door hun biologische
familie. Als dit niet mogelijk of wenselijk is, dienen andere vormen van permanent gezinsverband in het land
van herkomst naar behoren te worden onderzocht, zonder dat dit proces schade oplevert voor de betrokken
kinderen.
Het heeft de voorkeur dat eerst naar een oplossing wordt gezocht in het land van herkomst. Indien er echter
geen vast gezinsverband mogelijk of wenselijk is op korte termijn moet interlandelijke adoptie een optie zijn.
Een permanent gezinsverband wordt uitgelegd als een situatie waarin kinderen en ouders naast de zorg en de
opvoeding volledige juridische rechten en plichten naar elkaar toe hebben. Dat is dus niet hetzelfde als een
gezinsvervangende situatie.
Nadrukkelijk is het subsidiariteitsbeginsel nooit bedoeld als dat interlandelijke adoptie een “laatste redmiddel”
zou zijn, zoals dat in Nederland vaak wordt verwoord.
Sterker nog; het op die manier verwoorden van adoptie is zelfs schadelijk. Het minimaliseert het bestaansrecht
van geadopteerden in Nederland tot een noodzakelijk laatste redmiddel en daarmee is het belang van kinderen
niet gediend (zie in dit kader bijlage 1 (artikel 46 t/m 53 en artikel 294 van de Guide To Good Practice waarin
dit expliciet wordt benoemd)).
Interlandelijke adoptie is een van de maatregelen die genomen kan worden in het beste belang van individuele
kinderen. Deze afweging vindt plaats op case-by-case basis waarbij dus naar opties in het land van herkomst
wordt gekeken en nationale, etnische en culturele belangen worden meegewogen, maar dit mag niet
doorslaggevend zijn. Immers, een permanent gezin op korte termijn weegt het zwaarst. Ook als dit inhoudt
dat dit gezin internationaal beschikbaar is.
Hierbij is in basis het zendende land verantwoordelijk en op basis van het Verdrag vertrouwensprincipe
accepteert het ontvangende land de werkwijze van de verdragspartner. Indien er twijfels zijn, kan er altijd
nader onderzoek worden gedaan. De Nederlandse Centrale Autoriteit controleert elke afzonderlijke
procedure, voordat toestemming voor opname vanuit Nederland wordt gegeven. Evenals elk zendend land
vervolgens weer controleert of het kind ook daadwerkelijk in het juiste gezin is gekomen.
13
8. Het Haags Adoptie Verdrag (HAV) en
Internationaal Verdrag voor de Rechten van het
Kind (IVRK)
Het IVRK stelt dat kinderen het recht hebben om op te groeien in een permanent gezinsverband. Dit gegeven
en de wetenschappelijke onderbouwing ervan is onderkend en wordt nog steeds onderkend door het Haags
Adoptie Verdrag en de Guide To Good Practice (het handboek dat onder het verdrag is opgesteld).
Belangrijk om te melden, is dat het HAV een nadere uitwerking (Lex Specialis) is van het IVRK. Ten tweede is
het belangrijk te realiseren dat interlandelijke (maar ook nationale en private) adopties allemaal vallen onder
het HAV en NIET onder het IVRK.
Het HAV is op een essentieel thema nadrukkelijk anders ingestoken dan het IVRK en dat betreft het beste belang
van het kind en daarmee de uitgangspunten voor de uitwerking van het subsidiariteitsprincipe.
In de adoptiepraktijk komt discussie rondom de uitwerking en de bedoelingen van subsidiariteit en ‘het beste
belang van het kind’ telkens opnieuw terug.
Laat helder zijn dat het voor elk kind in principe het beste is om bij zijn biologische ouders of familie op te
groeien, mits daar sprake is van een veilige en stabiele situatie.
Met dit uitgangspunt werkt iedereen die betrokken is bij adopties. De vraag die telkens terugkomt in de
discussie over interlandelijke adoptie is over de interpretatie van het subsidiariteitsbeginsel.
Hierin zijn interpretatieverschillen; de mensen die subsidiariteit bekijken vanuit het IVRK en de mensen die
werken vanuit het HAV (en daaruit voortvloeiende Guide To Good Practice).
Het IVRK geeft aan dat interlandelijke adoptie kan plaatsvinden wanneer het kind niet nationaal in een pleegof adoptiegezin kan worden geplaatst en het op geen enkele passende wijze kan worden verzorgd in het land
van zijn of haar herkomst.
Hiermee stelt het IVRK dus feitelijk dat interlandelijke adoptie een laatste “redmiddel” is voor kinderen die
op geen enkele passende wijze (welke dat precies zijn wordt niet vermeld) in het land van herkomst kunnen
opgroeien.
Hierin ligt ook de basis voor de Nederlandse traditie om adoptie als een laatste redmiddel te blijven
benoemen. Deze bewoording is schadelijk voor geadopteerden en minimaliseert het bestaansrecht van hen
in Nederland tot een laatste redmiddel.
Het HAV en de Guide nemen nadrukkelijk afstand van adoptie als laatste redmiddel. Wetenschappelijk
onderzoek toont ook aan dat de stabiliteit en onvoorwaardelijkheid van adoptie voor kinderen veel beter is
dan pleegzorgsituaties.
Het HAV, dat later is opgesteld dan het IVRK, geeft aan dat Interlandelijke adoptie de beste passende
oplossing is wanneer de autoriteiten of daartoe bevoegde instanties in de Staat van herkomst de
mogelijkheden en wenselijkheid van de plaatsing van het kind in de Staat van Herkomst naar behoren
hebben onderzocht.
Adopties worden uitgevoerd onder het Haags Adoptie Verdrag en niet onder het IVRK. Het HAV is een
nadere uitwerking van het IVRK en de nader uitgewerkte uitgangspunten in het HAV zijn juridisch en ethisch
bepalend voor interlandelijke adopties.
14
9. Pleegzorg en adoptie
Vaak horen we dat pleegzorg in het land van herkomst een beter alternatief is dan interlandelijke adoptie.
Momenteel zijn er 103 landen aangesloten bij het HAV. Dat waren in 2017 98 landen. Een land mag pas
toetreden tot het HAV wanneer het o.a. een gedetailleerde beoordeling van hun huidige
jeugdbeschermingssysteem heeft overlegd en het Haags Verdrag in de nationale wetgeving verankerd is.
Staten worden in de gelegenheid gesteld om veranderingen en verbeteringen aan te brengen in hun
jeugdbeschermingssysteem, alvorens zij tot het verdrag mogen toetreden.
De vragen die gesteld moeten worden als we echt de beste belangen van kinderen willen dienen zijn; hóe
worden deze kinderen opgevangen in deze jeugdbeschermingsssystemen, op welke wijze wordt hiermee hun
belang het beste gediend en op welke wijze wordt invulling gegeven aan het fundamentele recht van elk kind
om op te groeien in een gezin waarmee een juridische band voor het leven bestaat.
Dat laat onverlet dat in elke individuele adoptie plaatsing opnieuw en specifiek wordt onderzocht of het beste
belang van een kind gediend is bij een interlandelijke adoptie. Dat is een zorgvuldige afweging, waarbij de
achtergrondkenmerken van het kind gematcht worden aan de competenties, openheid en draagkracht van
aspirant adoptiefouders. Op basis van dat proces komt het dus ook vaak voor dat er geen geschikte ouders
gevonden kunnen worden.
Pleegzorg is bedoeld als een tijdelijke maatregel en niet als vaste structuur waar kinderen in verblijven tot ze
18 jaar zijn, om er vervolgens alleen voor te staan; met alle risico’s van dien.
Niet alleen met interlandelijke adoptie, maar ook met nationale adoptie en andere vormen van zorg in het
land van herkomst moeten de beste belangen van het kind gediend zijn. Het ervaren van een stabiele
gezinssituatie is van groot belang voor de gehechtheid en optimale ontwikkeling van kinderen. In augustus
2020 is hierover gepubliceerd in het wetenschappelijke tijdsschrift The Lancet. Uit deze grootschalige
internationala analyse komt opnieuw naar voren dat institutionalisering (en wisselende pleegzorg) schadelijk
is voor de ontwikkeling van kinderen; zowel fysiek als psychisch (gedragsmatig). De aanbevelingen zijn
opnieuw dat er ingezet moet worden op het voorkomen van tehuissituaties en moet ingezet worden op het
ondersteunen van extended kinship, adoptie en stabiele pleegzorg (IJzendoorn, Bakermans-Kranenburg, Duschinsky,
Fox, Goldman, Gunnar, Johnson, Nelson, Reijmman, Skinner, Zeannah& Sonouga-Barke, Instititionalisation and
deinstinutionalisatieon; a systematic and integrative review of evidence regarding effects on development, august 2020, The Lancet).
Kijkend naar de Nederlandse situatie constateren we dat binnenlandse adoptie zeldzaam is, terwijl pleegzorg
veelvuldig voorkomt, zonder dat dit leidt tot hereniging met biologische familie.
Jaarlijks maken ruim 23.000 Nederlandse kinderen gebruik van pleegzorg en zijn er zo’n 9000 nieuwe
pleegzorgplaatsingen. 35% van de pleegzorgplaatsingen eindigt in een breakdown (vroegtijdige beëindiging
van de plaatsing, hetgeen ongunstig is voor de ontwikkeling van kinderen). Bij interlandelijke adopties zijn deze
breakdown cijfers veel lager: 3 tot 6%. Een groter aantal overplaatsingen binnen pleegzorg leidt tot een
toename van psychische- en gedragsproblematiek (hierover is recent nog een onderzoek van Maaskant
gepubliceerd 2016). Dat is voor buitenlandse kinderen niet anders.
Uit divers onderzoek is gebleken dat adoptie ruime herstelkansen biedt aan getraumatiseerde kinderen die
scheidingen, verwaarlozing en mishandeling hebben ondervonden. De overgrote meerderheid van de
adoptiekindere functioneert op een vergelijkbare wijze als een niet-geadopteerde. Dit is niet alleen in de
kindertijd en adolescentie, maar ook in volwassenheid.
Adoptie (nationaal en internationaal) biedt in vergelijking met pleegzorg een stabielere gezinssituatie voor het
leven. Dit is van groot belang voor de gehechtheid en de optimale ontwikkeling van kinderen. Op basis van vele
15
onderzoeken is duidelijk dat om het beste belang van het kind te dienen, meer nodig is dan ‘verzorgd te worden
op passende wijze, zoals het IVRK dat stelt. Er is er geen enkel wetenschappelijk onderzoek beschikbaar dat dit
uitgangspunt van passende zorg ‘in het beste belang van het kind’ ondersteunt. Wel is er ruimschoots
wetenschappelijk onderzoek beschikbaar dat aantoont dat kinderen die geadopteerd kunnen worden zich
beter ontwikkelen dan kinderen in pleegzorg en tehuissituaties. Dit uitgangspunt wordt ook verwoord in het
Haags adoptieverdrag.
16
10. Aanloop en duur adoptietraject
Vanuit Vergunninghouders geldt één algemeen overheersend criterium, namelijk dat het belang van het kind
in elke afzonderlijke adoptieprocedure aantoonbaar en onderbouwd voorop staat. Vergunninghouders
zoeken niet naar kinderen voor ouders, maar naar ouders voor kinderen. Daarbij staan de behoeftes van het
kind centraal. Deze vraag vanuit het kind wordt gesteld door de daartoe gerechtigde organisaties of
overheidsinstanties in het buitenland. Vervolgens wordt het kind gematcht aan de meest geschikte ouders.
Het interlandelijke adoptieproces is een zorgvuldig proces waarbij twee processen samenkomen.
Enerzijds is er een kind waarvoor de biologische ouders niet (meer) kunnen, willen en/of mogen zorgen.
Anderzijds zijn er AAO’s die ervoor kiezen om op niet biologische wijze invulling te geven aan gezinsvorming
en die tegelijkertijd een kind een nieuwe toekomst willen bieden. Hiervoor is een beginseltoestemming
noodzakelijk.
Het voortraject tot het verkrijgen van de beginseltoestemming duurt 1,5 tot 2 jaar waarbij aspirant
adoptiefouders een verplichte cursus moeten volgen van 6 dagen bij de Stichting adoptievoorzieningen over
onderwerpen als hechting, open adoptie, roots, special needs etc. Daarnaast toetst de Raad voor de
Kinderbescherming tijdens gezinsonderzoeken (minimaal 2 gesprekken en een huisbezoek) de geschiktheid
van AAO’s om een buitenlands kind te adopteren, waar zij voor open staan qua special needs en welke
draagkracht er is. Adoptieouder wordt je dus niet zomaar.
Daarnaast zijn er inmiddels veel andere technologische mogelijkheden om een gezin te stichten (IVF,
eicel/zaadcel donatie, draagmoedershcap, al dan niet zonder dat afstamming helder is) en is er
maatschappelijk ook steeds meer geaccepteerd.
Adoptieouderschap is dus een hele bewuste keuze, naast dat mensen er enorm veel in moet investeren qua
voorbereiding, screening, tijd en financiën.
In 15 jaar tijd is er enorm veel veranderd. In 2005 waren 3135 mensen een adoptieprocedure opgestart. Dit
waren er in 2015 nog maar 632. In 2005 zijn er 1146 beginseltoestemmingen verstrekt door het Ministerie en
in 2015 waren dat er nog maar 332. In 2019 waren er 376 mensen die een adoptieprocedure wilden
opstarten en er zijn 177 aanvragen toegekend in de vorm van een beginseltoestemming.
In 2005 werden 1185 adoptie kinderen in Nederland geplaatst in 2015 waren dat nog maar 304 kinderen. In
2019 zijn er 145 kinderen geplaatst.
Als je kijkt naar hoe deze cijfers er internationaal uitzien bekeken vanuit 22 ontvangende landen dan zien we
eenzelfde soort daling: in 2005 43.873 kinderen geplaatst, in 2015 9.911 en 2018 waren het er nog maar
8299.
Het aantal internationaal geplaatste kinderen is in 13 jaar tijd met meer dan 80% afgenomen. Ook het totaal
aantal geplaatste kinderen in Nederland is in 15 jaar tijd met meer dan 88% afgenomen. Het aantal
wensouders dat in Nederland een beginseltoestemming kreeg, is in 15 jaar tijd meer dan 85% afgenomen.
Dit is een zeer zorgelijke ontwikkeling, want wereldwijd zijn er steeds meer kinderen die het zonder een
permanent gezin moeten stellen.
In dezelfde periode heeft het aantal mogelijkheden om op andere wijze een gezin te stichten een vogelvlucht
genomen. Tegelijkertijd is het ook zo dat er ook in zendende landen het aantal nationale adopties toeneemt.
17
Maar ook daaraan zit een grens, omdat in die landen andere manieren van gezinsvorming nog niet zo’n
vlucht hebben genomen.
Wereldwijd zijn er momenteel meer kinderen die gebaat zijn bij geschikte adoptieouders dan dat er
adoptieouders beschikbaar zijn.
18
11. Verschil tussen adoptie en illegale
opneming (waaronder het ook onrechtmatig
opgeven van ene persoon als biologisch eigen
kind)
De vergunninghouders vragen al lang aandacht voor het feit dat illegale opneming (en dit geldt ook voor het
onterecht opgeven van een persoon als biologisch eigen kind) bij voortduring wordt verward met de sterk
gereguleerde interlandelijke adoptieprocedure (in dit kader verwijzen we de Tweede Kamerleden naar onze
brief d.d. 14 december 2015).
Vergunninghouders zien dat in onderzoeken naar illegale opneming telkens wordt aangevoerd dat deze
praktijken ontstaan, omdat er een vraagmarkt is en omdat er onvoldoende aanbod van jonge gezonde
kinderen is.
Dit vraagmarkt-beeld behoeft op zijn minst nuance. Er zijn steeds minder adoptieouders, dat is vanuit kindperspectief een zeer zorgelijke ontwikkeling.
Want; er zijn echt niet minder kinderen die zonder een gezinsverband voor het leven moeten opgroeien.
Alleen al daarom is het spreken over een “vraagmarkt” onrealistisch.
Daarnaast bestaan illegale praktijken, omdat mensen met gebrekkig ethisch en humaan besef de eigen
wensen ten koste van anderen (zelfs kinderen) willen realiseren.
Dat geldt voor elke vorm van criminaliteit. En helaas ook voor illegale kinderopname.
Door daar het predicaat “illegale adoptie” aan te hangen en in rechtszaken waar het gaat om illegale
opnemingen (kinderhandel) licht te straffen, omdat “het belang van het kind” en “gezinsvorming” ineens
naar voren wordt geschoven door dezelfde mensen (de wensouders) die zich hebben ingelaten met volgens
de Nederlandse wetgeving illegale activiteiten en kinderhandel, worden deze illegale praktijken mede in
stand gehouden door het ontbreken van sterke rechtspraak hieromtrent.
Juist als vergunninghouders, die vanuit hun roeping en opdracht voor kinderen dagelijks bezig zijn met
zorgvuldige procedures, veroordelen wij illegale praktijken rondom kinderen ten zeerste. Het bevreemdt ons
dat het tegengaan van deze illegale praktijken zou moeten worden opgelost door de juist legale en streng
gecontroleerde en gereguleerde adoptieprocedures af te schaffen. Daarmee zijn de belangen van kinderen
niet gediend.
19
12. Mogelijke misstanden in adoptieprocedures
Het Haags adoptieverdrag heeft tot doel samenwerking te verzekeren tussen de verdragslanden opdat
waarborgen in acht worden genomen en ontvoering, verkoop van of handel in kinderen aldus wordt
voorkomen.
Verdragslanden zijn daarom verantwoordelijk voor de controle op de naleving van de vereisten die
voortvloeien uit het verdrag.
Het vertrouwensbeginsel, dat als basis dient voor deze samenwerking en controle, biedt de mogelijkheid om
bij signalen en/of vermoedens van mogelijke misstanden elkaar aan te spreken, om opheldering te vragen en
zo nodig aan te dringen op maatregelen. Indien voorgaande maatregelen niet tot het gewenste effect leiden,
kan uiteindelijk door een van de verdragspartijen worden besloten om de samenwerking onder het verdrag op
te schorten of te beëindigen.
Meldingen over vermoedens van misstanden worden zeer serieus genomen door Vergunninghouders en de
Centrale Autoriteit.
De werkbezoeken van zowel de vergunninghouders en de Centrale Autoriteit vormen hierin een belangrijk
instrument.
Veranderingen in de adoptieprocedure door de jaren heen
De wet - en regelgeving en de wijze waarop procedures worden uitgevoerd is de afgelopen 15 jaar aan grote
verandering onderhevig geweest. Belangrijk om te melden is dat er ook hier sprake is van voortschrijdend
inzicht. Vanzelfsprekend geldt ook voor adopties dat processen en procedures met de tijd mee gaan en dat
het niet meer zo gaat als vroeger. En over 20 jaar zijn er ook weer nieuwe inzichten.
Bij de beoordeling van de interlandelijke adoptiepraktijk is het vanzelfsprekend van belang te kijken naar hoe
procedures vroeger verliepen, maar daarbij hoort de context van de tijd waarin destijds de adoptie heeft
plaatsgevonden.
Ervaringen en inzichten uit het verleden zijn een zeer belangrijke leidraad en voedingsbron om huidige
procedures te beoordelen. Met de ervaringen van het verleden kan worden gekeken of doorgevoerde
veranderingen ook effect hebben op de kwaliteit van de procedures en hoe bijvoorbeeld geadopteerden dat
ervaren. Dat betekent dus ook dat er goed geluisterd moet worden naar de persoonlijke ervaringen van
adoptiekinderen, biologische ouders en adoptie ouders. Er moet echter voor gewaakt worden dat individuele
ervaringen uit het verleden of (geïsoleerde) incidenten in specifieke landen de basis vormen van de
beeldvorming over het adoptieproces anno nu in zijn algemeenheid.
20
13. Kosten adoptieprocedure
Het adoptieproces is door interlandelijke regelgeving omgeven met strikte regels en voorwaarden om
zorgvuldigheid zoveel mogelijk te waarborgen.
Adopties kosten tijd, omdat er veel werk en zorgvuldigheid mee gemoeid is. Vanuit het belang van het kind.
Elke adoptieprocedure kent 2 kostencomponenten in de procedure;
1. Aan Nederlandse zijde
2. In het zendende land
De kosten voor een adoptieprocedure verschillen enorm per land en liggen tussen de 15.000 en 60.000 euro.
De verschillen zitten hem niet zo zeer in de bureaukosten aan Nederlandse zijde; deze zijn over de gehele
linie zeer vergelijkbaar.
Daarnaast zijn er grote verschillen in de arbeidsintensiviteit tussen procedures, omdat deze ook afhankelijk
zijn van de wijze waarop het zendende land de procedure heeft ingericht en ten laste brengen.
Het Haags Adoptie Verdrag is heel helder over kostenniveaus en de betalingen; deze moeten passend zijn en
winstbejag kan en mag nooit het doel zijn.
Hierop wordt toezicht gehouden. Aan Nederlandse zijde vanuit de toezichthoudende rol van de Centrale
Autoriteit op elk individueel proces.
Ook in het zendende land vinden toetsingen plaats op procedures, kosten en vergunninghouders in het
betreffende land maar ook op de kosten die Nederlandse vergunninghouders in rekening brengen.
Nederlandse zijde
Om de noodzakelijke werkzaamheden goed uit te kunnen voeren zijn professionals nodig. In het primaire
proces rondom adoptie worden de professionals in verreweg de meeste gevallen betaald voor hun
werkzaamheden.
Uitzondering aan Nederlandse zijde (maar ook in het interlandelijke veld) is Stichting Meiling. Zij werken
uitsluitend met professionals die zich vrijwillig inzetten. De overige vergunninghouders werken met betaalde
krachten, hoewel er op onderdelen in het proces ook gebruik wordt gemaakt van vrijwilligers.
Het Kwaliteitskader Vergunninghouders stelt, terecht, hoge eisen aan het opleidings- en ervaringsniveau van
werknemers en vrijwilligers. Daarnaast zijn er kwaliteitswaarborgen die noodzakelijk zijn. In zowel Nederland
als de zendende landen.
Buitenlandse zijde
De verschillen in kostenniveaus van procedures worden vooral veroorzaakt door het zendende land en dat is
ook logisch; kosten voor personeel en uitvoering hangen nauw samen met het kostenniveau in een zendend
land.
Verder is het in sommige landen zo dat de zendende overheid meebetaalt aan de procedurele kosten in het
land van herkomst, in andere landen is dat niet het geval.
Elk beleidsbesluit heeft impact op de kosten
Indien verdere regulering leidt tot hogere kosten van de procedure, die rechtstreeks doorbelast moet
worden aan aspirant-adoptiefouders moet dit volgens de Vergunninghouders goed tegen het licht worden
gehouden. Adoptiekosten zijn hoog in verband met de diverse regelgeving, de vele uren die nodigd zijn voor
het zorgvuldige bemiddelingsproces dat we met elkaar willen, alsmede de standaarden waaraan een
vergunninghouder wil en moet voldoen; procesbeschrijving voor de landen waarvoor bemiddeld wordt en
21
daarmee samenhangend, accountantscontrole, IT-systeembeheer, zorgvuldige vastlegging in
adoptiedossiers.
Omdat vergunninghouders zelfstandige rechtspersonen zijn die binnen wettelijke kaders en met toezicht
vanuit de overheid functioneren is kosten efficiency altijd een aandachtspunt.
De recente beoordeling van alle vergunningen door de Inspectie laat bovendien zien dat de kwaliteit daar
niet onder lijdt en de Vergunninghouders worden daarnaast ook nog via de ISO-audit gecontroleerd alsmede
door middel van een accountantscontrole op de financiën getoetst. Ook in landen van herkomst wordt
dezelfde zorgvuldigheid nagestreefd en ook dat kost geld.
Bij de tarieven die vergunninghouders doorberekenen, mag er geen winstoogmerk. Hier wordt ook toezicht
op gehouden.
Verschillen tussen zendende landen
De kosten in het zendende land kun je niet onderling vergelijken. Het bruto nationaal product (BNP) ziet er in
China of in een Afrikaans land heel anders uit dan bijvoorbeeld in de VS. Dat betekent ook dat de kosten die
samenhangen met de uitvoer van procedures, met controle en toezicht in het zendende land er anders uitzien
en een ander niveau kunnen hebben.
Verder betaalt in het ene land de overheid wel gedeeltelijk (indirect) mee aan alle procedurele kosten, terwijl
in andere landen de procedurele kosten volledig op AAO’s worden verhaald.
Daarnaast zijn er grote verschillen in de arbeidsintensiviteit tussen procedures, omdat deze ook afhankelijk zijn
van de wijze waarop het zendende land de procedure heeft ingericht en ten laste brengt.
22
14. Vier vergunninghouders
Vergunninghouders zijn private organisaties die binnen het vergunningstelsel van de overheid en strikte weten regelgeving die adopties omgeven hun werk verrichten. Momenteel zijn er (nog) 4 vergunninghouders.
Dat waren er een paar jaar geleden meer. Dit betreffen: A New Way, Nederlandse Adoptie Stichting, Stichting
Meiling en Vereniging Wereldkinderen.
Vier vergunninghouders zijn de afgelopen 12 jaren gestopt, te weten: Stichting FLASH, Stichting Hogar en
Stichting Afrika al langer geleden. Het afgelopen jaar heet Stichting Kind en Toekomst besloten haar
vergunning niet meer te verlengen. De actieve adoptieprogramma’s zijn overgenomen.
Het begeleiden, controleren en uitvoeren van interlandelijke adoptieprocedures vraagt om grote
zorgvuldigheid en nadrukkelijk kennis en ervaring van en over de culturele normen en waarden en
werkwijzen in de landen van herkomst.
De meeste werkzaamheden van vergunninghouders zitten in het primaire proces. Daar zit ook de
kwetsbaarheid en daar moet dus ook de kwaliteitsborging zitten.
Het Kwaliteitskader Vergunninghouders stelt daarom ook hoge eisen aan het opleidings-en werkniveau van
mensen die direct betrokken zijn bij interlandelijke adoptie.
Deze moeten over minimaal een HBO/bachelor niveau en uitgebreide kennis- en ervaring in specifieke
landen of met het adoptieproces beschikken.
Omdat er sprake is van particulier initiatief en geen overheidssteun, zorgt het zelfregulerend vermogen
ervoor dat efficiëntie gezocht wordt binnen de kaders van wet- en regelgeving.
Hierop houdt de overheid toezicht via:
1. Het vergunningstelsel (elke 5 jaar moet de vergunning worden vernieuwd);
2. Overleg met Centrale Autoriteiten in landen van herkomst;
3. Toestemming op aangaan van nieuwe samenwerkingsrelaties en;
4. Elke individuele adoptieprocedure;
5. Toezicht op beheer van de stichtingen door jaarlijks aanleveren van Jaarverslag en financieel
jaarverslag.
De overheid heeft veel instrumenten tot haar beschikking om in de Nederlandse ketenstructuur met
gemandateerde bevoegdheden en gescheiden taken, rollen en verantwoordelijkheden te controleren, te
sturen en toezicht te houden op kwaliteit, routine en continuïteit.
23
15. Special needs kinderen
Special needs categorieën
In het proces van toestemming worden AAO’s voorbereid op welke special needs er zouden kunnen
voorkomen en worden zij getoetst op hun openheid en draagkracht. Alles wordt vastgelegd in het
gezinsrapport. Dit dient als basis voor de matching.
aandoening/jaar 2010 2015 2016 2017 2018 2019
gezond 34% 15% 20% 10% 13% 5%
verhoogd medisch risico 10% 23% 22% 26% 23% 29%
< 4 operaties 9% 4% 5% 6% 4% 5%
operaties + therapie 13% 14% 9% 4% 4% 4%
blijvende aandoening 18% 20% 19% 14% 16% 17%
belaste sociaal-emotionele achtergrond 10% 24% 25% 40% 40% 40%
onbekend 6%
totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100%
Het beeld dat er steeds meer kinderen met special needs komen, is ook het directe gevolg van het steeds beter
in kaart brengen van de achtergronden van adoptiekinderen. In Nederland wordt dit zo uitgebreid mogelijk
gedaan, met een zeer brede definitie van special need, om zo goed mogelijk te kunnen matchen. Pas sinds
2010 worden er in Nederland statistieken bijgehouden en sinds 2010 wordt de systematiek ook steeds verder
verfijnd. In 2016 en 2018 zijn de definities van special need uitgebreid, waardoor met name meer
achtergronden van medisch risico én sociaal belaste achtergrond ook onder de definitie van special need zijn
geschaard. Dit is terug te lezen in de statistieken.
Verder is tegenwoordig meer informatie beschikbaar dan in het (recente) verleden. Dat is een goede
ontwikkeling, want daardoor kan er steeds beter gematcht worden en kunnen steeds beter de juiste ouders
voor een kind worden gezocht. De casussen zijn gelijk, alleen de informatie is rijker en meeromvattend
geworden.
Incidenteel blijkt dat er na thuiskomst “meer aan de hand is” dan op het moment van plaatsing bekend was
of kon zijn. Los van het feit dat de vergunninghouders afhankelijk zijn van wat er in bepaalde landen aan
informatie beschikbaar is en kan komen, geldt ook hier dat het leven an sich risico’s met zich mee brengt.
Deze worden zoveel mogelijk beperkt door veel informatie op te vragen.
Dat leidt echter ook tot vertragingen in het proces en het is niet moeilijk voor te stellen wat het betekent als
er om een hersenscan van een kindje in een Afrikaans land gevraagd wordt op plaatsen waar het volgende
ziekenhuis 15 uur rijden is en medische zorg en kennis beperkt.
In de matching wordt hier rekening mee gehouden. Tot slot melden we dat uit de pilot Medische Duiding
(waarbij is onderzocht of er verschillen zijn tussen hoe de kinderen bij plaatsing geduid worden in termen van
special needs en hoe onafhankelijke Nederlandse kinderartsen deze kinderen duiden) blijkt dat er weinig
verschil zit tussen hoe de vergunninghouders kinderen medisch duiden en hoe onafhankelijke kinderartsen
de dossiers beoordelen.
Eventuele medische risico’s zijn in de huidige adoptiepraktijk vooraf helder in beeld. Matching tussen een
bepaald kind en bepaalde AAO’s kan alleen plaatsvinden met AAO’s die daar ook geschikt voor zijn bevonden
door de RvdK. En dit wordt weer gecontroleerd door de CA.
Desondanks is er met ingang van 01 januari 2021 een verplichte medische duiding ingevoerd waarbij een
kinderarts de beschikbare informatie over het te plaatste kind duidt als onderdeel van het kind dossier.
24
16. Leeftijd adoptiekinderen
Initieel kunnen AAO’s een toestemming krijgen tot opname van een kind tot 72 maanden op het moment van
voorstel. In de adoptieprocedure is het mogelijk om – na aanvullend Raadsonderzoek – een toestemming
voor een adoptiefkind te krijgen tot de leeftijd van 96 maanden of daaraan voorbij gaand bij opname van
siblings. Dit conform het rapport van de commissie Kalsbeek.
De cijfers van de afgelopen 10 jaar laten een lichte daling zien van het aantal kinderen dat de mogelijkheid
krijgt om tussen 0-2 jaar in een nieuw gezin te worden geplaatst; het percentage oudere kinderen neemt
licht toe. Dit gegeven houdt enerzijds gelijke tred met toenemende wet - en regelgeving, de gewenste
zorgvuldigheid en de hoeveelheid informatie die beschikbaar moet komen. Anderzijds is ook het gevolg van
dat er voor “jonge, gezonde” kinderen vaker oplossingen in het land van herkomst zijn.
Hierbij constateren we dat de strenge eisen die bijvoorbeeld gesteld worden aan toetreding tot het HAV en
onderzoeken die in het land van herkomst vaak onhaalbaar zijn door gebrek aan tijd en geld ook nadelig
voor kinderen kunnen uitpakken.
Vanuit wetenschappelijk onderzoek is aangetoond dat het kunnen hechten overigens minder samenhangt
met de leeftijd, maar veeleer met traumatische achtergrond of aantal scheidingen in de vroege levensjaren.
Zie voor verschillende onderzoeken hierover www.mbtermeulen.nl
In 2013 meldt Elizabeth Bartholet in haar artikel The International Adoption Cliff; do child human rights
matter?”” al het volgende; current regulation requires that most children be held in damaging institutions for
2-5 years or more before they can beplaced in adoptive families . Thus many countries require that in-country
options be explored before international adoption can be considered, resulting in long delays in placement. As
a result, while in earlier times children were often placed internationally as infants, this almost never occurs
today”.
Beide redenen kunnen vanuit het belang van het kind NOOIT een reden zijn om interlandelijke adoptie te
stoppen of terug te dringen.
Immers, adoptie is een maatregel die juist bedoeld is voor kinderen die anders geen gezin krijgen waarmee
een juridische basis voor het leven bestaat. Als deze er zijn in het land van herkomst geniet dat altijd de
voorkeur, mits deze beschikbaar zijn op zo kort mogelijke termijn.
Wel geven de vergunninghouders mee dat we met elkaar ook moeten waken dat het beste belang van
kinderen niet in procedures ingesneeuwd raakt en kinderen onnodig lang in tijdelijke situaties verblijven.
Dat geldt voor interlandelijke adopties, maar ook voor nationale situaties en al die Nederlandse kinderen
waarvoor biologische ouders niet kunnen, willen of mogen zorgen.
25
17. Achtergrond, afstammingsgegevens en
rootsonderzoek
In deze tijd is niet alleen vanuit de wetenschap maar ook van geadopteerden zelf veel bekend over het
belang van kennis over de achtergrond. Adoptie is een thema dat een leven lang een grote betekenis heeft.
Het kennen van het achtergrondverhaal en de reden van afstand zijn, naast de legitimiteit van de adoptie, de
thema’s die in het leven van een geadopteerde een grote rol kunnen spelen. Vergunninghouders hechten
aan grote zorgvuldigheid bij het verzamelen en vastleggen van zoveel mogelijk informatie op het moment
van matching en plaatsing. De realiteit is namelijk ook dat de werkelijkheid door de tijd verandert en
verderop in het leven zaken naar voren kunnen komen die op het moment van plaatsing niet helder waren of
niet helder konden zijn.
Op grond van de artikelen 7 en 8 van het IVRK hebben kinderen het recht op afstammingsinformatie. Het
HAV en de Guide to Good Practice hebben vervolgens heel duidelijk aangeven dat dit recht gewogen moet
worden tegen de rechten van biologische ouders (artikel 5.7.2). Bekendmaking kan de toekomst of de
veiligheid van de geboorteouders schaden. Daarbij moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met
religieuze en culturele aspecten. Maar ook privacy van geboorteouders en hun familie moet in overweging
genomen worden. Met deze aspecten moet ook bij rootsonderzoek en DNA-onderzoek rekening worden
gehouden.
Het HAV en de Guide To Good Practice maken ook een duidelijk onderscheid tussen “informatie over
identiteit” en “sociaal medische informatie”. Zie bijlage 2.
De wijze van inrichting van dit recht op afstamming is conform het HAV dat deze verantwoordelijkheid
neergelegd is bij het land van herkomst. Dit is vervolgens per land verschillend geregeld.
Er bestaan verschillen tussen de diverse adoptielanden ten aanzien van de hoeveelheid
gegevens die beschikbaar komen in het kinddossier. Binnen Nederland hanteren wij, op basis van het HAV,
eisen die minimaal in het kinddossier aanwezig dienen te zijn.
De vergunninghouder verplicht zich om in het belang van het kind, zoveel mogelijk voor de matching
relevante informatie te verkrijgen vanuit het land van herkomst, zonder daarbij te treden in de
verantwoordelijkheden van het land van herkomst.
De vergunninghouder gaat na of de uit het land van herkomst verkregen informatie over het kind actueel en
volledig is. Betrokken partijen houden toezicht op en controleren de juistheid van gegevens voor zover dat
mogelijk is.
De werkelijkheid is echter dat niet alle kinderen op het moment van plaatsing of later in hun leven kunnen
beschikken over volledige afstammingsinformatie of sociaal-medische informatie.
Bijvoorbeeld omdat ze te vondeling zijn gelegd, of omdat de biologische ouders hun privacy willen
waarborgen.
In die gevallen zullen de betrokken partijen gezamenlijk afwegen of adoptie, ondanks het ontbreken van die
gegevens en het niet kunnen opsporen van biologische familie, in het belang van het kind is.
Hoe pijnlijk en verdrietig dat ook is voor de betrokken kinderen; dat gegeven wordt gewogen tegen belang
van het kind en het recht op te groeien bij een gezin en de schade die langdurig verblijf in tijdelijke situaties
oplevert. Dat is een case by case afweging.
Het komt natuurlijk ook voor dat kinderen niet geplaatst kunnen worden, omdat er bijvoorbeeld twijfels zijn
over beschikbare informatie of over of er echt geen geschikte biologische familie is waarbij plaatsing mogelijk
en gewenst is. Deze kinderen blijven in het land van herkomst. Die casussen zijn echter onzichtbaar voor
Nederland. Immers; die kinderen worden door het land van herkomst niet als adoptabel vrijgegeven.
26
De vergunninghouders in Nederland bewaren van elk kind een adoptiedossier. Hierin zit alle informatie die
op moment van plaatsing beschikbaar was. Dit bestaat uit een adoptieouderdeel en een kinddeel. Deze
dossiers worden conform de wettelijke normen bewaart en conform de daarvoor geldende regels op verzoek
van de geadopteerde vrijgegeven vanaf 16 jaar.
27
Bijlage 1 Artikelen subsidiariteit Guide to Good Practice
46. The principle of subsidiarity is highlighted in the Preamble to the Convention and in
Article 4 b). Article 4 b) provides that:
An adoption within the scope of the Convention shall take place only if the competent authorities of
the State of origin [.] have determined, after possibilities for placement of the child within the State
of origin have been given due consideration, that an intercountry adoption is in the child’s best
interests;..
47. Subsidiarity. means that States Party to the Convention recognize that a child should
be raised by his or her birth family or extended family whenever possible. If that is not
possible or practicable, other forms of permanent family care in the country of origin should
be considered. Only after due consideration has been given to national solutions should
intercountry adoption be considered, and then only if it is in the child’s best interests.24
Intercountry adoption serves the child’s best interests if it provides a loving permanent family
for the child in need of a home. Intercountry adoption is one of a range of care options which
may be open to children in need of a family.25
48. The subsidiarity principle is central to the success of the Convention. It implies that
efforts should be made to assist families in remaining intact or in being reunited, or to ensure
that a child has the opportunity to be adopted or cared for nationally. It implies also that
intercountry adoption procedures should be set within an integrated child protection and care
system, which maintains these priorities. However, States should also ensure that efforts to
achieve this goal do not unintentionally harm children by delaying unduly a permanent
solution through intercountry adoption. States should guarantee permanency planning in the
shortest possible time for each child deprived of his / her parents. Policies should work to
promote family preservation and national solutions, rather than to hinder intercountry
adoption.
49. This Guide encourages incorporating intercountry adoption within a comprehensive
child and family welfare policy. Important steps toward this goal include coherent legislation,
complementary procedures and coordinated competences. Such a policy would ultimately
incorporate support to families in difficult situations, prevention of separation of children from
their family, reintegration of children in care into their family of origin, kinship care, national
adoption and more temporary measures such as foster and residential care. Matching for
both national and intercountry adoption should be a professional, multi-disciplinary and
qualitative decision taken in the shortest possible time on a case-by-case basis, after careful
study of the situation of the child and the potential families, and with care being taken that the
procedure does not unnecessarily harm the child through its methods of implementation.
Such decisions would include systematic implementation of the subsidiarity principle, as
appropriate.
50. The Convention refers to .possibilities. for placement of a child in the State of origin.
It does not require that all possibilities be exhausted. This would be unrealistic; it would place
an unnecessary burden on authorities; and it may delay indefinitely the possibility of finding a
permanent home abroad for a child.
51. The principle of subsidiarity should be interpreted in the light of the principle of the
best interests of the child. For example:
28
• It is true that maintaining a child in his or her family of origin is important, but it is
not more important than protecting a child from harm or abuse.
• Permanent care by an extended family member may be preferable, but not if the
carers are wrongly motivated, unsuitable, or unable to meet the needs (including
the medical needs) of the particular child.
• National adoption or other permanent family care is generally preferable, but if
there is a lack of suitable national adoptive families or carers, it is, as a general
rule, not preferable to keep children waiting in institutions when the possibility
exists of a suitable permanent family placement abroad.26
• Finding a home for a child in the country of origin is a positive step, but a
temporary home in the country of origin in most cases is not preferable to a
permanent home elsewhere.
• Institutionalization as an option for permanent care, while appropriate in special
circumstances, is not as a general rule in the best interests of the child.
52. It is noted that in-family adoptions (adoptions by a relative) come within the scope of
the Convention (see Chapter 8.6.4 of this Guide). The question may arise as to where the
child’s best interests lie when the choice is between a permanent home in the State of origin
and a permanent home abroad with a family member. Assuming that the two families in
question are equally suitable to adopt the child, in most cases the child’s interests may be
best served by growing up with the biologically-related family abroad. This example
illustrates that it is not subsidiarity itself which is the overriding principle of this Convention,
but the child’s best interests.
53. It is sometimes said that the correct interpretation of .subsidiarity. is that intercountry
adoption should be seen as .a last resort.. This is not the aim of the Convention. National
solutions for children such as remaining permanently in an institution, or having many
temporary foster homes, cannot, in the majority of cases, be considered as preferred
solutions ahead of intercountry adoption. In this context, institutionalization is considered as
a last resort.
294. The inability to perform national adoptions may cause some States to consider
stopping intercountry adoptions until a system can be developed and implemented. However,
delaying permanent family placements for children while attempting to enact long-term
reform of a child care and protection system in most cases runs contrary to the .best
interests. principle. When implementing changes, the use of interim measures should be
considered, to allow children in need of permanent family placement to find such a
placement in a child-friendly time frame, especially where arrangements for the placement
have already begun. Otherwise, children who are currently in institutions and in immediate
need of a family may unfortunately remain there for years unless they are placed in
permanent families through intercountry adoption. The question of transition or .pipeline.
cases (cases started before a moratorium on adoption occurs, or cases not completed when
the Convention enters into force) is discussed in detail in Chapter 8.3.2.
29
Bijlage 2 Artikelen Childs right to information uit de Guide to Good Practice
572. It is a well-accepted view that a child should have a right to obtain information about
his or her origins. The child’s right to know his or her parents is provided for in Article 7(1) of
the Convention on the Rights of the Child. However, this right must be balanced against the
right of birth parents not to have their identity disclosed to the child who is relinquished for
adoption. For example, in some countries an unmarried mother who had consented to the
adoption might be later harmed by the disclosure of her past. Therefore, Article 30 does
sanction some restrictions to the right of the child to have information, as access is only .in
so far as is permitted by the law of that State. Furthermore, States of origin are permitted
to withhold identifying information from the report on the child in accordance with
Article 16(2) .
573. There is a distinction to be made between information about the birth parents and the
disclosure of their identity. Information about the birth parents can be revealed without
disclosing their identity or infringing their right to privacy. Such information, for example,
about the age, health and social circumstances of the birth parents, may be essential for the
adoptive family to have a better understanding of any potential future problems concerning
the child’s health, development and physical and psychological well-being. Information would
not be made public, but only supplied to the adopted child and the adoptive parents. In many
countries, the disclosure of information is based on the mutual consent of the adult adopted
child and the birth parents.
.